|
De Legend van de Heilige Birmaan
Ver voor de komst van Boedha leefde
er in de Lao-Tsun tempel in Indo-China een oude Kittah-monnik genaamd Mun Ha.
Mun Ha wijdde zijn leven aan de godin met de Saffierblauwe ogen, Tsun-Kyan-kzé,
de godin van de zielsverhuizing. Zij was de grote bemiddelaar die ervoor zorgde
dat na hun dood de monniken in een gewijd dier weer tot leven kwamen. Daarom
liepen er in het klooster net zo veel witte katten als er monniken waren. Na de
dood van de kat verhuisde beide zielen, van de monnik en van de kat, naar het
Paradijs. Mun Ha had ook een kat, Sinh genaamd, Sinh diende als zijn orakel.
Op een avond drongen vijandige stammen uit Siam de streek binnen vlak bij het
klooster. Van schrik stierf Mun Ha. Op dat moment sprong Sinh op zijn hoofd en
er gebeurde een wonder, de ziel van Mun Ha ging over in Sinh. Hierop verleende
de godin haar eigen gouden kleur en de saffierblauwe ogen aan de kat. Zijn poten
werden donker van de onreine aarde behalve de voeten die werden zo wit als Mun
Ha's haar.
De kater bleef star naar de zuidpoort staren en de overige monniken wisten dat
de aanval daar zou gebeuren, snel sloten zij de poort. Sinh bleef 7 dagen
bewegenloos in aanbidding voor Tsun-Kyan-kzé op Mun Ha's hoofd zitten. Toen
stierf hij en nam Mun Ha's ziel mee naar het paradijs.
De overige monniken kwamen bij elkaar om een opvolger voor Mun Ha te kiezen,
terwijl zij dat deden voegden alle katten van het klooster zich ook bij hen.
Allen hadden de gouden vacht als van de huid van Tsun-Kyan-kzé, haar
saffierblauwe ogen, de donkere poten én de witte voeten. Gezamelijk schaarden
zij zich rond de jongste monnik, op deze manier hadden de gestorven
Kittah-priesters een opvolger van Mun Ha gekozen.
|